Cowboys in de dakgoot

Jos Verhaag / 16-02-2010

"Maar zelfs u wil toch zeker comfortabeler wonen”, vraagt een steeds zenuwachtiger gezant van DE ORGANISATIE. Niks van dat al. Ik hoef geen koel gestileerde radiatoren, die mijn gezellige gietijzeren potkacheltjes het huis uitjagen. En geen strak, verlaagd plafond vanwege de stookkosten. Wat ik dan wel wil? Een goede vraag. Er lekt een kraan. Kan die worden gemaakt?De aanval op het te renoveren complex 10021 is begonnen. Het woonblok met 25 huurwoningen dat op zijn Amsterdams van de palen is geschoten.  We zetten ons schrap, mijn woonst en ik. We houden van elkaar.

Ik schrik wakker. Om zeven uur s`morgens. Een jongen in overall met een heupholster vol vervaarlijk tuig, klopt op mijn slaapkamerraam. Wat? Nou? Nu? Maar…? Hij staat in de dakgoot, zo`n twintig meter boven de begane grond. Hij wil er in, maar heeft na mijn panische reactie, mededogen. Ik mag me eerst aankleden, gebaart hij toegeeflijk. Mijn twee katten zijn al direct op korte pootjes en met lage buik weggeslopen. Naar een plek die ik pas na lange ongeruste uren zoeken ontdek.

Na talloze inspraakavonden, waarbij wantrouwen gepareerd werd met begrip, is het dus begonnen. De renovatie. De aanval op complex 10021. Het woonblok met 25 huurappartementen aan de Alexanderkade, dat op zijn Amsterdams van de palen is geschoten en vervaarlijk naar de Singelgracht helt. Het is een monumentaal gebouw, in deftige Plantagestijl, tegenover het Tropenmuseum. ‘Het Koloniaal Instituut’, zoals alleen  oudere Amsterdammers beterweten.De panden waren begin 1900 eigendom van hogere ambtenaren en dito-officieren, die zich vol hadden gegeten aan ‘ons’ Indië.  Het is er van af te zien: aan de gevel met zijn protserige, classicistische tierelantijnen en aan het gulle  interieur. Zelfs de  houten afgetimmerde bediendekamertjes voor de dienstmeiden uit Zierikzee op de hoge zolders hebben, nou ja, hadden, stijl.Na het ‘verlies van ons Indië’  werd het complex bewoond door een allengs exotischer mix van kleinere ambtenaren, artsen, advocaten, (bont)handelaren, bon-vivants, kunstenaars, artiesten,  journalisten en ander ongeregeld soort.

Ach niet vies van een smeuïge anekdote, mag ik bezoekers graag verhalen over mijn  bedoeninkje. Dat mijn optrekje nog de locatie was voor de speelfilm `Hoge hakken, echte liefde`  van Dimitri Frenkel Frank. Dat Monique van der Ven en Rijk de Gooyer  over mijn eigenste plankenvloer klosten. Oh zo…!  De producent betaalde door mijn huis, dat, voor ik erin trok,  uitgewoond was door alcoholici,  op te knappen.En, ach ja, was er niet die morsige, dementerende buurman, die in zijn heldere momenten op warme zomeravonden een schier onuitputtelijke voorraad Neêrlands klassieken over het water van de gracht galmde, met titels en jaartallen als toetje. Nescio? Die woonde aan de overkant. Verhitte  debatten  over het cultuuraanbod op de televisie, ze waren door de muren heen te volgen. Het offensief tegen menig ‘bestel’  werd vanuit heel wat etages van mijn blok gelanceerd. Een blok met  tradities. Toen ik er kwam te wonen vond ik, pikant genoeg, oproerkraaiende pamfletten tegen de politionele acties in datzelfde Indië, moedige oproepen tegen de jodenvervolging in de Plantage, met zijn Joodsche Schouwburg. En doorleefde verontwaardiging over de oorlog in Vietnam. Achter het tijken behang waren hele jaargangen van De Waarheid geplakt – tegen het vocht.Nog later ontdek ik de merktekens van de krakersbeweging: een spandoek met `Geen Woning Geen Kroning’;  een geharnaste deur met opruiende leuzen,  die als barricade diende tegen de ME  en andere, minder officiële knokploegen. Iconen  van een  tijd die was.Mijn woonst in De Plantage zweet geschiedenis.

De renovatie is een metafoor van een veranderende maatschappij. Met de cowboy in de dakgoot dient zich de andere tijd aan.Vanwege de verbouwing moet ik de ballast van mijn verleden opruimen. Achterhaalde werkstukken over ‘materialistische literatuurkritiek’, vluchtschriften, brochures, pamfletten en vooral stencils over de onrechtvaardigheid in de wereld, ‘aanzetten’ hoe het beter moet. ,,Zullen we die troep maar weggooien”, gebaart een schoonmaker uit een ver Afrikaans land. Ik kan het niet.En de krakersdeur? Die laat je zeker toch niet in de container gooien? Die doet nu dienst op mijn volkstuin, waar ik me, zoals menige activist van weleer, vooral bij mooi weer, terugtrek.

De overgang naar ‘de andere tijd’  wordt geregisseerd door de woningbouwvereniging. Beter:  DE ORGANISATIE, een onduidelijk gezelschap mannen in een bouwkeet, die vol begrip zijn en die afspraken maken die ze gemeenlijk niet nakomen. ‘Morgen’  is  dagen later. Vaak weken en god-betert-het soms nooit. Ze kunnen er ook niets aan doen, zeggen ze. Ze zijn slechts uitvoerders van een ondoorgrondelijk plan, zeggen ze.  Ze zijn zelf deel van een nog geheimzinnigere HOGERE ORGANISATIE,  die zijn eigen wetmatigheid kent en die onverstoorbaar zijn eigen gang gaat.

Inmiddels ben ik zowat de enige achtergebleven bewoner van het hele complex, dat allengs lijkt op een verlaten honingraat. Omdat ik ooit, in een schier vergeten verleden, na vele uitputtende  inspraakavonden, koos voor ‘klein onderhoud’ en ‘casco’  in plaats van ‘geriefverbetering’, zoals dat in hedendaagse  moderne woningbouwverenigingtermen heet. Eigen schuld dikke bult: ,,dan ook geen recht op een wisselwoning, mijnheer”. Nee, blij waren ‘ze’  er niet mee. Mijn woonst en ik, vormen een hinderlijke barrière.Maar alles beter dan verder leven met  schuldig  verwijt, denk ik.  Gebukt onder een knagende pijn over antieke marmeren schouwen die worden weggehakt, schaamte over verlaagde systeemplafonds die de fraaie ornamenten op het stucwerk genadeloos  verbergen. Voor mij geen koele radiatoren, die mijn warme, ouderwetse gietijzeren potkacheltjes ‘hun’ huis uitjagen. En geen lullige, strakke recht-toe-recht-aan gipsen wandjes voor mijn ontroerend puisterige en  scheve muren, met stijlvolle houten panelen.De  barricade op: uit naam van wat waardevol is, niks daarvan.Ik ben trots op mijn kameraad, mijn bastion. Dan maar eigenzinnig en warsig tegen de stroom in. Want zo zitten mijn woonst en ik in elkaar. Ik verraad ons niet.,,Maar u wil toch ook modern en  comfortabel wonen”,  probeert een zenuwachtige gezant van DE ORGANISATIE. Later, buiten gehoorsafstand van andere mannen geeft hij me gelijk. Wat ik dan wel wil? Er lekt een kraan. Kan die niet worden gemaakt, dan? Je wordt er tegendraads van.

Het geklop op het slaapkamerraam, echoot inmiddels al nostalgie.  De cowboy met zijn holsters vol gereedschap is gevolgd door een zwerm werklieden, die me achternazitten in mijn huis en die ongevraagd en onaangekondigd aan het hakken, hameren en boren slaan. Deze keer geen mededogen. Exact om zeven uur beginnen ze: de dagelijkse aftrap voor een ongelijke strijd. Ach, best aardige mannen. In voor een geintje. Ze zijn ook maar gestuurd.DE ORGANISATIE toont ook aardige trekjes. De afspraak is dat mijn woonst aan het eind van elke werkdag, om vier uur,  ‘veegschoon’ wordt ‘achtergelaten’.  Dat er dan ‘lopend water’  is en  ‘kookgas’`;  dat er dan ‘voldoende lichtpunten’  zijn en een ‘werkend toilet’.  Dat het zelfs niet uitgesloten is dat er ‘tijdelijk een chemisch toilet beschikbaar is’. Dit bij hoge nood.Kortom: heerlijke, comfortabele avonden worden me in het vooruitzicht gesteld.Als contraprestatie wordt verlangd dat ik, ‘de bewoner zijnde’,  de plekken waar overdag gewerkt moet worden ‘vrijmaak’. Zo word ik de DE ORGANISATIE ingezogen, onderdeel van het complot.

Wekenlang trek ik, opgejaagd door vreemden, door mijn woning. Verhuis steeds naar steeds andere eilandjes. Met lijf, bed en goed. Vluchtend voor onttakeling. Werkplek? Alles is werkplek. Mijn eilandjes krimpen. De heftige symfonische muziek (Bruckner), zware  opera-aria`s (Wagner)  en zelfs de op hol slaande huilende gitaren (Jimi Hendrix) en intellectuele chaos (Zappa), waarmee ik overdag de tegenaanval inzet tegen het gedreun, getril, gehamer , gefrees en ander soortig geraas, smoren in mijn geluidsboxen, ergens onder  stoelen, tafels, kasten en andere meubels, die ik in een kring om me heen stapel. Als verdedigingslinies. Zoals ‘ de pioniers’ hun huifkarren in ‘Het Wilde Westen’ .’s Avonds vereist zappen  ingewikkelde gymnastische capriolen, omdat mijn tv ook verdrink  in de chaos.  Lezen kan niet meer. Ik bivakkeer ongedurig  in mijn  eigen huis. Ik weet niet meer waar ik gerust kan zijn of  veilig.

We raken verstikt door een fijn doordringend gruis, mijn woonst en ik. Het ligt zelfs in pannen, met deksels onder steeds dikkere lagen doorzichtig plastic, die me ruimhartig, met rollen tegelijk,  worden aangereikt. Ik adem gruis, ik nies en  hoest gruis. Mijn bed en kleren wolken gruis. Mijn ogen branden, vooral `s morgens.Ook mijn sociale leven vergruist. De verjaardagskalender raakt  spoorloos. Opgepinde,  persoonlijke briefjes, met voor buitenstaanders cryptische mededelingen, worden met pijnlijke humor becommentarieerd door mensen die ik niet ken. Mijn intieme wereld wordt ongewild gedeeld met ongenode huisgenoten.Ik mis mijn vrienden:  de deurbel is verdwenen.  Ik wil mijn woonst niet alleen laten. Wanneer de telefoon het niet meer doet raak ik echt in de zenuwen. Ik voel me allenig tussen al die vreemden.

Er vallen gaten in vloeren en muren. Ik droom dat ik op een hoog podium sta onder felle lampen. Open en bloot, midden in een weidse, platte polder. Het waait suizend. Aan de horizon een menigte lachende en joelende mensen.  Ik voel me onveilig. Mijn bestaan rafelt. Mijn thuis, mijn intieme haven voor geluk en verdriet ontval me.Mijn allerliefste vriend sterft, plotseling, binnen aan paar dagen, aan de kanker in zijn hele lijf. Hij is even oud als ik. We hebben een heel verleden gemeen. Ach Jindra, m`n jongen. Uitgerekend jij en zo snel. We hadden alles met elkaar. Ons onzegbaar verhaal. Ik verbijster, sla stom. Ik mis mijn hoekje waar ik me kan oprollen en huilen.Een begrijpende timmerman weet waar mijn zwarte begrafeniskleren hangen. Hij condoleert me met zachte stem.  Maar tranen deel je niet met vreemden.  Verwarring ook niet. Anderen blijven vooral nieuwsgierig naar mijn maffe Amsterdamse wereld, die ze elke dag veegschoon achterlaten.

Na weken verkeer ik in de lijzige stemming  van laat-maar-gaan. Mijn bokkige warsigheid mildert. Na ettelijke woedeaanvallen in de bouwkeet, waar  De ORGANISATIE belet geeft,  plooi ik me. Ik geef me gewonnen. Maar met waardigheid: ik hervind mijn sarcasme als ik ontdek dat er inmiddels allerlei spullen zijn gestolen. Geen dure, maar kostbare herinneringen. De keet zwijgt besmuikt. ,,Dat gebeurt nou eenmaal bij dit soort projecten, met zoveel mensen over de vloer, die elkaar niet kennen”, zegt een politieagente. En of ik slachtofferhulp wil. ,,Absoluut niet”, zeg schreeuw ik bijna.  Ik schik me, zoals een kamerplant, die ongevraagd wordt gesnoeid en  verplaatst. Ik betrap me op iets geks:  ,,Neem me niet kwalijk”, zeg ik tegen een loodgieter die in de weg staat in mijn keuken. Niet opstandig, maar beleefd. Tegelijk  schaam ik me voor mezelf. Het proces van vernozeling is in gang gezet. Je kiest voor jezelf.

De loutering stopt niet. Nog niet. Sterker, er is dat moment, dat wordt ingeluid door een luidruchtig gezelschap mannen uit Oude Sluis. Het patroon ken ik inmiddels: eentje loopt vooruit met een gettoblaster, die hij midden op mijn eiland plant. Als een vlag op veroverd land, pisgeur van een roofdier. Hij draait de volumeknop scheutig op vol. Het is het sein voor een nieuw, deze keer wel heel massaal offensief. Zijn  maten zijn bewapend met koevoeten, elektrische boren, zagen en hamers, drilboren, nietapparaten en ander marteltuig. Ze gaan tekeer tegen de ramen in voor- en achtergevel. Ze hakken gulzig in mijn beschermende omheining: grote, blote gaten in  de gevels. Een peloton loodgieters, timmerlieden, stukadoors, elektriciens en god-weet-wie-en-wat-nog-meer. Elke ploeg heeft zijn  eigen radio, stemt subiet af op haar eigen popmuzak om elkaar te overstemmen. Onderlinge terreur: een kakofonie van lelijkheid. Je wordt er stapelgek van.

De bouwvakkers vormen zelfstandige tentakels van DE ORGANISATIE. Ze komen overal vandaan. Met soms dikke auto`s rijden ze in alle vroegte aan: Uit Groningen en Zuid-Holland, uit Brabant, West Friesland en Zeeland. Maar ook uit Ierland. En uit Volendam. Ze hebben hun eigen accent en voetbalclub. Buiten hun mannengedrag en hun vak hebben ze niets met elkaar. Een loodgieter vraagt  me om een schroevendraaier. Zijn accu is leeg. Ik wijs op een timmerman. Hij kijkt naar me vernietigend aan:  ik verbreek de code.Twee bouwvakkers  komen uit Turkije. Ze treinen elke dag  uit Heerlen. De steigers worden schoongemaakt door weelderig lachende mannen uit donkere Afrikaanse landen. Zij hebben geen radio. Ze eten  niet met die anderen in mijn slaapkamer, die ze geconfisceerd hebben als  kantine. ,,From Ghana?” ,,Yes sir”, zegt een blijmoedige jongen. Hij bungelt met zijn benen op een plank, tegen de gevel, hoog boven de grond.

Al weken is er geen ontsnappen aan. Overal voel ik me bespied. Op een dag vliegt mijn Belgische kat  als een projectiel dwars door de tralies van zijn kooi die ik heimelijk,  zittend achter een boekenkast, op mijn knieën heb gezet. Hij panikeert door het oorverdovend getrilboor in de gevels die inmiddels voor een gedeelte zijn weggehakt. Zelfs het chemisch toilet is weg. Ik mag eventueel op ‘de  eco’,  helemaal beneden op straat. Ik krijg er zelfs een sleutel van, voor ‘s avonds.  ,,Dat doen we niet voor iedereen, hoor, mijnheer”, meldt een afgezant. God zegene de krul om de hoek.

Er wordt al dagen niet schoongeveegd. En er is nog  maar één lichtpuntje, een lullig  peertje aan een draadje. De deurbel doet het nog steeds niet. Wat al geplamuurd is wordt opnieuw opengehakt. Een nieuwe wand wordt afgebroken en naar de buren verplaatst. Men verstrekt me een geblutst campinggasje. DE ORGANISATIE is de controle kwijt, meldt DE ORGANISATIE in de bouwkeer, met onthutsende eerlijkheid.,,En ik mijn huis”, reageer ik.

,,Het pulsen’’ van de palen voltrekt zich weken later dan gepland.Deze keer geen bouwvakkers over de vloer, maar ingehuurde werklieden uit Macedonië, ver beneden me, in de zompige kelder. Vakmensen, die nog goedkoop ijzer kunnen vlechten voor de betonnen vloerplaat. Ik zie ze soms op straat. Op onverwachte momenten komen ze schielijk  naar buiten gekropen.  Als duivels uit de onderwereld.  Ze knikken vriendelijk in hun voddige  kleren, die bruinstijf staan van de roest. Ze slapen in een gedeukte bestelauto om de hoek.

En dan is het zover:  vanuit de onderaardse krochten klinkt gerommel, gevolgd door een reutelend geluid. Mijn trotse pand schraapt zijn voeten. Het zet zich schrap. Nog een keer. Het kreunt als de eerste stalen pijp de aarde penetreert. Buis op buis wordt op elkaar gelast tot een holle worm die zich ergens diep in de zandlaag vreet. Files betonmolens rijden af en aan om ze vol te spuiten. En dan is er spanning in de keet. Iedereen wordt’ van zijn klus gehaald’. Minutenlang is het wezenloos en  onheilspellend stil. Zelfs DE ORGANISATIE houdt de adem in.  Een lichte schok. Het steunt en kreunt. Een laatste dappere stuiptrekking. We staan op een nieuw fundament . We  capituleren, mijn woonst en ik. Je wordt er sentimenteel van.

Even later gaat het geklop en gehamer  weer onvermurwbaar door. De oorlog ligt op schema. Het wachten is op de gezanten van DE ORGANISATIE  met het ’ proces verbaal van oplevering’. Het vredesakkoord, dat in drievoud getekend moet worden.Het hoofdkwartier in de bouwkeet meldt per communiqué dat een opzichter is afgelost. ,,Ach, een intellectueel”, roezemoest het onder de bouwvakkers.  Een’ beheersmedewerker’  heeft een andere functie gekregen. ,,Ook zo’n watje”, gonst het onder de mannen.De kraan lekt niet meer. Ze hebben een nieuwe gemonteerd. En een nieuwe toilet-pot. Ongevraagd. ,,Hebben we toch iets voor u kunnen doen”.En ik krijg een ruiker bloemen. Via een besteldienst, van DE ORGANISATIE. ,,Eigenlijk was het niet te doen voor u, als bewoner zijnde, toch?”.  Ach, je komt nader tot elkaar. Het pand kan er weer 25 jaar tegen, zeggen zwart-gepakte managers van de woningbouwvereniging,  die met hun secretaresses komen kijken. Omgeven door opzichters en uitvoerders, als gold het een statiebezoek.

Er moeten nog wat kleine dingen gebeuren, ‘afwerkinkjes’. Ik wacht nog maanden op wat dat dan wel is. Het gedreun klinkt nu steeds verder weg in het complex, als een wegtrekkend onweer.Ik neem haar weer in bezit, mijn lieve, dierbare woonst.  Doe de gordijnen dicht. Rol me op.

Vijfentwintig jaar? Dat volstaat, Jindra. Toch?

Naschrift: 8 jaar later. Acht jaar ouder en wat ongezonder. Mijn woonst is nu af. Dankzij De Blankenbergstichting, nog sterker dankzij Fred Reinders. Een heel aardige, zeer sociale man. Geloof me. Ouderen voelen zich bevrijd om zich safe te voelen in hun woning. Maar niet iedereen  neemt snel een beslissing. Het is gewoon, kort door de bocht, genant om je als oud en gehandicapt te verklaren en dat  nog te melden ook. Als je je huis moet laten aanpassen vind je je wat minder. Vooral als je partner daar nog niet zoveel last mee  heeft.  Het duurt een tijd om daar over heen te stappen. Soms lang. Bij mij jaren. Tot ik een paar keer lelijk viele en met brandweer, GGD en politie naar buiten werd getakeld naar de ambulance naar het ziekenhuis.En daarna stond ik voor de keuze: verhuizen? Maar mijn partner dan???? En waarnaar toe?Fred, ach die Fred,  liet  me voor zich  de trappen oplopen voor en ook achter me, Ik kon bijna zijn staartje en krullen vastgrijpen op de trappen, vier hoog. Een fantastische ma en, een bijna uit de tijdse stichting, die hulp  bieden aan ouderen om in hun woning te kunnen blijven wonen. Nou, mijn  geluk hoef  ik  na het bovenliggende verhaal niet uit te leggen! De renovatie is eindelijk, na jaren compleet. Hij beloofde me hier nog jaren te kunnen wonen. Klopt!

De aanpassingen zijn  geheel gratis volgens het principe dat een gebroken heup in het OLVG heel wat duurder is dan een handvat waar je je aan vast kunt houden. Dat is het punt: Fred en zijn stichting brengt je heel simpele,  praktische  zekerheid. ! Met een draadloze  elektrische boor, een schroefje en fantastisch luxe  handgrepen  (een soort klerenophangstang). Op mijn verhoogde  wc-pot  plus weer zo’n  handgreep, zit  ik  nu bijna tegen het plafond ontspannen  te poepen.

Heerlijk. Ik ben al bijna in slaap gevallen op mijn plankje in het ligbad, waar ik vroeger hoogstens  een minuutje in durfde te douchen (‘hoe kom ik erin en  weer uit’).  Nu zit ik makkelijk een uurtje warm behaaglijke te wezen .Tot genoegen van de watermaatschappij.Maak gebruik van die stichting en van Fred!!!  Als oudjes. Je hoeft zelfs geen indicatie te hebben! En geen  ingewikkelde  uitvoerders of managers.Ik ben hem zeer dankbaar. Bovendien is hij heel erg aardig.  Na acht jaar is mijn woonst klaar.  En veilig!!!

Deel deze pagina: