Kleine Kattenburger str, in de laatste dagen van de oorlog, en vlak er na.

Ed de Rooij / 28-11-2016

Kleine Kattenburger str, in de laatste dagen van de oorlog, en vlak er na.

 

Met de bevrijding van Amsterdam kwam er ook op de Oostelijke Eilanden een einde aan die vreselijke honger winter, zoals alle oud Eilanders uit die jaren ook hebben beleefd. Mijn ouders Hannes en Griet de Rooij woonde met hun kroost, Eddy en Hanny in de Kleine Kattenburgerstraat 154’. Onze ouders hebben ondanks die hongerwinter ellende altijd kans gezien wel wat op tafel te kunnen zetten. Onze opa en oma waren de eigenaars van “Hotel Pension de Eilanden” op nummer 176 wat ooit het kantoor was geweest van de scheepswerf E.J de Bok en welke toen als hotel ingericht, speciaal bij de zeelieden van Terschellinger afkomst bekend was, omdat opa en oma ook van Terschellinger afkomst waren. Ons kent ons, en als de zeelui hun schip in Amsterdam voor de wal lag was het toen nog een hele klus na te zijn afgemonsterd om naar hun thuis op Terschelling te komen. Daar speelde mijn grootouders de rol in van tijdelijk onderdak, zodat deze zeelui inderdaad met hun traktement op Terschelling arriveerde. Deze zeelui namen ook wel eens het een en ander aan victualiën mee als ze van boord kwamen, en dat werd ook aan de familie en bekenden uitgedeeld. Behalve dat het Oranje kleuter schooltje waar ik op zat, door de gaarkeuken van eten werd voorzien, weet ik ook dat de buren boven ons mij ook wel eens een dikke boterham toestopte.

Het Pannetje

 

Het eten bij het Oranje schooltje kon je ophalen met een pannetje dat dan uit een van die gamellen werd vol geschept. Dat pannetje wat ik er voor had vergeet ik nooit meer, want dat was aan de buiten zijde groen geëmailleerd, en van binnen versleten wit met hier en daar een roest plek. Er zat een gat onderin de bodem maar dat was dicht gemaakt met metalen rondjes met er tussen als afdichting een asbest stukje materiaal, dat tussen het binnen en buiten ringetje met een boutje en dito passende moer werd geklemd. Vuurbestendig en dicht voor jaren. Maar nu zou direct de omgeving worden ontruimd en kerels in plastic pakken zouden dat pannetje vakkundig van het asbest ontmantelen. Wel, het eten wat er in werd bewaard smaakte er indertijd niet minder om, en tot nu toe schijnen wij, ondanks dat het ding regelmatig werd verhit waardoor de asbest vrolijk door de keuken dwarrelde, er niets nadelig van te hebben overgehouden.

De Laatste Duitsers

 

Wat een mens al niet kan onthouden is af en toe op het lachwekkende af. Ook weet ik nog dat op het allerlaatste van de oorlog Duitse soldaten afzettingen of zoiets bij winkels moesten maken. Wat de reden daarvoor was weet ik niet, maar in de winkel zelf was niks of maar bar weinig te halen, en zeker niet zonder distributie bonnetje. Op de hoek van de Tweede Kattenburger dwarsstraat op nummer 71 was een kruidenier waar die Duitsers ook bezig waren tegels uit de stoep te halen en gaten te graven. De Eilanders wisten dat deze Duitsers de allerlaatste soldaten waren die door Hitler als laatste strohalm voor het groot Duitse rijk, gedwongen onder de wapens waren gebracht. Een mengelmoes van veel te jong en veel te oud en gewoon huisvaders en kinderen, weggeplukt van hun gezinnen met als wapen schep en houweel. Die wilde helemaal niet dienen dus oorlogszuchtig waren ze geen zins. Dat wetende stuurde mijn ouders mij voorzien van een stikkezak naar die soldaten die daar bij die winkel werkte. Een hoogblond jongetje met krullen werkte zwaar op het Duitse gemoed en met dat gebrabbel in hun vreemde taal werd de stikkezak goed gevuld en stuurde ze mij er dan mee naar huis terug.

Een schip met bananen en kokosnoten!

 

Vlak na de oorlog liep een stoom schip (misschien was het “SS Zaanstroom”) van de HSM z,n thuishaven ,Amsterdam, binnen. De HSM met belang in de HWAL zat op de kop van de kaai. Aan de IJ kant was behalve voor de HSM boten ook de afmeer kade van de West Afrika boten. Nog geen 10 minuten lopen vanaf Kattenburg. Het zag er naar uit dat op die boot ook een familielid voer die ome Jan heette en die getrouwd was met een zus van mijn vader, en op het Mariniers plein 16` woonde. Ik herinnerde mij hem nog vaag maar hij was degene geweest die mij een aantal zeemansliedjes had geleerd als hij tussen de reizen wel eens thuis was. Met een paar echte oom’s (alles was immers oom of tante) mocht ik ook mee om hem te verwelkomen. Over de Mariniers brug onder het spoorviaduct door meteen over het bruggetje van de Binnenhaven op de Handelskade naar links langs de paarden drinkbak, ging de stoet opgewekt richting het afgemeerde schip op de kop. Wij mochten tot mijn niet geringe vreugde meteen aan boord gaan, en ik keek mijn ogen uit naar al dat moois op zo een kolossaal schip. Ome Jan was eerste stuurman en had door die functie ook een eigen hut. Daar was de begroeting van de familie leden uitbundig, ik werd direct mee getroond naar de wc ook al moest ik niet eens wat. Wat ik daar te zien kreeg tartte na uitleg van ome Jan, alles wat ik aan eten had gezien. Er werd mij duidelijk gemaakt dat wat daar groen en geel in de hoek hing een tros bananen was. Er onder in een doos lag volgens oom ook iets wat heel lekker moest wezen. Harige grote ei ronde bruine dingen wat volgens hem kokosnoten zijn. Die bananen begreep ik wel maar de knal harde bollen met die warrige bossen stug haar er op zeiden mij niet zo veel.

 

En de fles..

 

Onder tussen had het heren gezelschap een fles, ook uit die voorraad in de wc gehaald (aan de inhoud te zien leek het op water) en tussen hen in op de salon tafel gezet. Er kwamen kleine glaasjes bij die tot de rand toe werden gevuld met dat water uit die fles. Santjes Jan! en proost zeiden de omes, welkom thuis. Daar snapte ik niks van, zij wel water en ik niks. Ik mocht na wat gedrein uiteindelijk een klein slokje uit het glaasje van mijn vader nemen. Sodeju! Ik dacht dat mijn lippen er af zouden fikken, en mijn keel sloeg dicht van het bijtende vocht terwijl de tranen over mijn wangen biggelde. De heren maakte zich er uitzonderlijk vrolijk over. Dat is nou jajem m,n jong en niks voor kleine wijsneusies! De stemming werd zeer jolig. De ome’s en mijn vader dronken nog een paar keer goed uit en ik mocht een banaan eten. Dat alleen al was een bijzonder evenement. Uiteindelijk nadat de fles alleen nog maar lucht bevatte werd besloten toch maar eens op huis aan te gaan. Ome Jan, als zeeman natuurlijk beter gepekeld als de wal party, sjouwde de tros bananen mee en de andere ome’s en mijn vader bleken opeens kennelijk niets meer te kunnen dragen en ze praten ook zo vreemd lijzig. Ik moest mijn armen ophouden en die werden gevuld met die harige bollen die ook nog ogen bezaten nu ik ze zo dicht bij zag. Niet laten vallen en goed uit je doppen kijken waar je je klap daaiers neerzet, was het consigne wat ik er bij kreeg. Een zee schip is een waar doolhof en zeker als je 4½ jaar bent. Ik raakte het spoor bijster omdat het gezelschap stommelend trapje op en gangetje door waggelde schijnbaar ook de weg kwijt. Mijn armen werden voor mijn gevoel hoe langer hoe langer door het gewicht van die haar ballen en ze prikte ook nog. Op een gegeven moment stopte ik even om te rusten, maar was ik meteen de fanfare kwijt, en stond ik voor een gat in de huid van het schip met een hekje er voor, waar ik zo buitenboord over het IJ kon uit kijken. De pijn in mijn armen van die noten was niet te genieten, dus die prikkende ondingen konden mij nog meer vertellen, hup! over de muur met die rommel. Mooie plonsen en ze bleven nog drijven ook. Iemand van de bemanning die mij vertwijfeld bij dat gat zag lummelen, was zo aardig mij naar de valreep te brengen, waar ondertussen op de kade de compleet lallende vergadering snuivend stond te wachten. Eerst hadden ze het niet in de gaten maar gaande weg kwamen ze tot de ontdekking dat er iets ontbrak. De noten dat was het. Waar heb je ze gelaten, snotneus! Ik heb ze weggegooid want ze prikte in mijn armen. Ter plekke werd ik getrakteerd op een ouderwetse correctie voor grens overschrijdend gedrag, waardoor er weer iets ging prikken zo ergens tussen de knieholten en de onderrug. Ik ben er, ondanks de tegenwoordige negatieve opvatting omtrent zulk soort duidelijke correcties, niet door getraumatiseerd, terwijl de les mij leerde in het vervolg goed te kijken wat je weg gooit. De terug weg was door de staat van de feestgangers ook aanmerkelijk langer en een van de oom’s struikelde nog over de rails die er toen op de Handels kade waren. Daar werd luidruchtig vrolijk voor op de knieën geslagen inclusief het gevallen slachtoffer, wiens zwarte pak werd versierd met roest vlekken van de rails waar hij overheen was gedoken. Zal wel niet zo bezwaarlijk zijn geweest want na gezamenlijke inspanning stond de oom ietwat wankel, maar toch z,n pak af te kloppen. Uiteindelijk raakte wij weer op Kattenburg waar na uitvoerig afscheid, of ze elkaar nooit meer zouden zien, ieder zijn woon stee opzocht. Mijn pa zwaaiend voor mij uit. Hij was maar net op handen en voeten de trap op gekropen, toen hij binnen in de gang voor de voordeur ging leggen en luid snurkend in slaap viel. We moesten over hem heen stappen om bij de wc, of in de keuken te kunnen komen. Onze moeder zij tegen mijn zus en mij dat we dat stil moesten doen “want je vader legt te slapen”. Ja hoor ma! hij slaapt in de gang en stinkt er ook nog onbedaarlijk bij, en hij legt pontificaal voor de deuren. Het werd hem niet kwalijk genomen, mag een man na 5 jaar zorgen ook eens uit de bocht vliegen? Daags er na kregen wij het wonder van de kokosnoten wel te zien en te proeven, en leerde wij wat kokos vlees en klappermelk was. Er ging een wereld voor ons open! Er kwamen meer nooit gekende etenswaren op tafel. Daar is er een bij waar ik nog steeds het water van in mijn mond krijg.

 

De buurman onder ons, ook een ome natuurlijk, was zoals zo vele mannen in de buurt werkzaam in de haven, daar ging wel eens wat mis met de overslag, en in dit geval betrof het blikjes met margarine uit Noorwegen die de groothandel nooit hebben bereikt. Dat spul had zo een speciale smaak dat ik dat zonder verder wat op het wijten brood wilde hebben. Het blikje werd ver buiten mijn bereik gehouden want de geest van rantsoenering leefde nog volop in die dagen na de oorlog. Geheid dat ik het anders geheel egowisties had geconfisqueerd. Later hoorde ik dat het hoofdbestanddeel in de margarine van walvissen was vervaardigd. Ai! dit is nu een heikel punt, maar als ik er nog eens de hand op zou kunnen leggen? Sorry voor de walvis maar ik zou er zo weer een wijten brood bij kopen.

 

Leven begint ondanks oorlog en honger

 

Enige jaren terug was er op 4 mei in de Oosterkerk een kleine tentoonstelling over de hongersnood op de Oostelijke Eilanden. Dat is een aanleiding om weer eens terug te komen in de oude buurt die er al lang niet meer is. Maar voor een hoop Eilanders is de Ooster de plek waar hun leven in de oorlog min of meer begon. Ik ben van 1941 en werd er in 1942 gedoopt, ook al geloofde mijn ouders nergens in. De motieven voor de doop waren anders als die waar de kerk voor stond. Het ging er hoofdzakelijk om dat de kerk bepaalde voorrechten met het voedsel had. Je weet maar nooit of dat dopen dan van pas zou komen. Nu op die vierde mei hing daar ook een uitvergrote foto van al die Eilander kindertjes die dank zij het Interkerkelijke Comité voor Levensmiddelenvoorziening op de Eilanden “I.C.L.E.I” in de gelegenheid werden gesteld in Friesland te Appelscha, aan te sterken na alle ondervoeding in de oorlog te hebben ondergaan. Twee namen weet ik nog heel goed, mijnheer Jac de Graaf en mijnheer Vinke die hier voor ons Eilanders een grote rol in hebben vervuld. Op de buitenmuur van de Oosterkerk is zoals bekend een gedenksteen ingemetseld die de herinnering aan die tijd voor ons in stand zal houden. Laat ik nou op die foto in de kerk mijzelf ontdekken. Dan pas merk je dat we toch een tikkie ouder zijn geworden.

Deze herinneringen duiken altijd zo rond de maand mei op. De oorlog jaren hebben toch, ook al waren wij jonge kinderen, een onuitwisbaar stempel op ons nagelaten. Dit zijn niet de enigste uit die tijd die ik mij kan herinneren. Een er van is die schiet partij op de dam. Tezamen met twee buren, mijn vader en ik, waren wij ook getuigen van de bevrijding. Mijn herinnering betreft hoofdzakelijk de paniek die uitbrak en dat hollen van de menigte. Dat heeft een enorme inpakt op een jochie van twee turfen hoog. Van de slachtoffers die op straat lagen, begreep ik niet dat deze mensen door de kogelregen van het leven waren beroofd. Dat begreep ik pas heel veel later. Op de hoek van de Damstraat was een café. In dat bomvolle etablissement konden wij schuilen. Als haringen in een ton, ook dat maakte grote indruk. Daarna kwamen de jaren waar ik de meest goede herinneringen aan bewaar, uit een buurt die niet meer bestaat. De groeten van een oud Kattenburger.

 

2016 Ed.

Doopceel

Deel deze pagina: