De Czaar Peterstraat door Mevrouw Beckeringh

Mevrouw Beckeringh / 15-03-2005

Mevrouw Beckkeringh (1922) heeft vanaf 1941 in de Czaar Peterstraat gewoond: 52 jaar in een oude woning en 12 jaar in een nieuwe flat.Ze vertelde het volgende:‘De oude woning was klein, anderhalve kamer. We woonden er met zijn vijven. Er was een klein keukentje van twee bij twee, waar ook het toilet in zat. Heel gemakkelijk: je zit op de wc, je kan gelijk de pan op het gas aanzetten en je handen wassen. Dat was nog een oude wc, je moest er zelf een emmertje door spoelen. Na tien jaar kwam er een closet.Mijn moeder zei toen ik hier kwam wonen: “Zo lang zal mijn armoe duren, dat jij hier blijft zitten.” Nou dan had ze het al 64 jaar arm gehad. Zelf woonde ze in een nieuw huis. Misschien zie je het er aan de buitenkant niet van af, het lijkt één grauwe bende, maar van binnen is het hier een mooi huis, waar ik nu woon.Vroeger was het gezellig. De buren groetten je op de trap en je kon altijd bij elkaar aankloppen, maar we zaten niet de hele dag om elkaar heen te hangen. Zo ben ik niet opgevoed.We hebben wel heel veel meegemaakt.In de oorlog ben ik zelfs van het viaduct gesprongen. We gingen kolen halen. Mijn man zat in Duitsland. Ik had 2 kinderen. Mijn zuster zei: “Blijf jij maar aan deze kant van de tunnel, dan ga ik eronder door.”Ik was langs de zijkant naar boven geklommen. Toen riepen ze van de straat: “Kom terug. Ze komen eraan” (die moffen en die groenen). Het was de hongerwinter. Ik kon niet teruglopen en ik dacht: springen of hij schiet. Ik weet niet meer hoe ik thuis ben gekomen, ik zag allemaal sterretjes.We waren blij dat de oorlog afgelopen was. Vooraan in de straat had je een groenteboer, die Kuiper heette en die had allemaal lange onderbroeken over de straat gespannen als versiering. Het heeft er weken gehangen.Je kon geen winkel bedenken of hij was hier. Zelfs een pettenmaker en een fijnstrijkster. We hadden vijf slagers en acht kruideniers. En cafés had je helemaal genoeg. Want ze hadden altijd dorst. Het was hier ook heel schoon. Bijvoorbeeld bij de dubbeltjeswoningen, die hadden zulke mooie gordijnen. Mijn man zei altijd: “Kom, we gaan even gordijnen kijken.” Hij keek er niet naar, maar hij wist dat ik mijn ogen uitkeek. En nu is het daar één grote puinhoop. Waarom breken ze het niet af en zetten nieuwe woningen neer? Ik denk steeds: wanneer beginnen ze daar nu mee?We woonden twintig jaar in het oude huis toen het boven leeg kwam te staan. Ik vroeg aan de huisbaas: “Mogen we dat er niet bij hebben?” Hij zei: ‘Van mij wel, maar het is van CBA.”Bij het CBA op het Overtoom zaten de mensen achter de loketten. Ik had de pech om bij loket 1 te beginnen. Die man zei: “Hoe komt u erbij: twee woningen?” Ik zei: “Zit u ook met vijf man in anderhalve kamer?”De volgende dag loket 3. Hetzelfde antwoord en loket 4 ook. Mijn man zei: “Hou daar toch mee op. Je krijgt het toch niet.” Maar ik zei: “Ik ga.” Dus kom ik weer, nu bij loket 5. Die man zei: “Dat is zeker wel wat, maar het gebeurt wel meer daar in de straat, want het zijn allemaal kleine woningen. Wat zei de huisbaas?” “Die vond het goed. Hij zei toen: “”Nou mevrouw, dan mag het van ons ook.”Het moest natuurlijk wel allemaal opgeknapt. Mijn zoon was loodgieter en mijn dochter coupeuse. Mijn man was timmerman, dus die deed alles. Ook met schilderen en behangen Dus dat kwam wel voor elkaar. Mijn dochter kreeg de voorkamer en de twee jongens achter, en van de keuken hebben we een douche gemaakt. Dat was wel lekker: een beetje ruimte!Je versierde van alles. Je nam een slaapbank voor jezelf en voor de jongens een opklapbed.In 1993 ben ik in deze nieuwe flat gegaan. De oude huizen hebben toen nog acht jaar gestaan. Er zaten allemaal krakers in mijn woning en als je zag hoe ze er toen mee omgingen... Het werd daar ook één puinhoop.Ik had al een urgentieverklaring vanaf 1962 en ik kon wel in de Blankenstraat, maar die woning was nog kleiner. Daar had je niks en er waren in de Czaar Peterstraat nog allemaal winkels. Ik wist toen niet dat het zo zou worden. Alles ging hier weg, alles is wat afgezakt. Onder mij zat een viswinkel. Die hebben we ook niet meer.Nou heb ik drie kamers alleen en daar (oude huis) zaten we met zijn vijven op anderhalve kamer. Daar moeten we wel om lachen. Vooraan in de straat wonen nog mensen die voor mij hier al waren. Ik spreek ze nog wel eens.Mijn oudste zoon, die overleden is, heeft vroeger naast mij gewoond en later mijn dochter. Nu wonen mijn kinderen niet meer in Amsterdam, maar zie zijn hier wel geboren en ook mijn kleinkinderen.’

Deel deze pagina: